De aardappel is een erfenis van de inca’s. Rond 1550 brachten de veroveraars hem vanuit de Andes mee naar Europa, waar de plant als curiosum in botanische tuinen werd gekweekt. Later zag men in dat de knollen veel voedingswaarde hadden. Op de Canarische Eilanden begon de aardappelteelt in de 17e eeuw. Net als in Latijns-Amerika heten aardappelen hier ‘papas’, terwijl ze op het Spaanse vasteland ‘patatas’ genoemd worden. Een specialiteit van de eilanden is ‘papas arrugadas’. In de schil gekookte aardappelen met een zoutkorstje die men bij vlees en vis serveert. Het meest geschikt hiervoor zijn zeer kleine soorten, zoals de papa negra van Tenerife, de bonita van Gran Canaria en de roze aardappeltjes die ojitos heten. Het gerecht zou uit nood geboren zijn. Bij gebrek aan zoet water kookten de Canarios hun aardappelen in zeewater. Ze zijn op hun lekkerst wanneer je ze met de vingers verkruimelt en met de schil in de typische saus (mojo) doopt. Mojos zijn koude Sausen op basis van olie en azijn. Rode en groene mojos zijn op alle eilanden bekend en van La Gomera komt een speciale kaassaus. Een ‘must-try’!!!